Essay Vredesvuur
Toen Jan-Jaap mij ‘s avonds belde om me van mijn winst op de hoogte te stellen, merkte hij op dat ik vrij jong klonk – hij schatte zo begin dertig. Ik zal verkouden zijn geweest, want ik ben drieëntwintig, zoals hij enthousiast riep, ‘een nieuw talent aan het firmament’. Mijn prille schrijverschap heb ik, net als mijn verschijnen hier, te danken aan een Nederlandssectie. Graag had ik hen dan ook gecomplimenteerd, echter is de eer niet aan hun grammaticakennis of enthousiasme voor de literatuurgeschiedenis, maar aan een rake posterkeuze. Drie jaar lang keek ik naar die poster wanneer ik me tijdens de Nederlandsles verveelde. Over het rood-blauw van een ongemakkelijk grimassend creatuur staan de dikke witte letters van de zeer oude zingt. Lucebert gaf mij woorden voor een wijsheid uit de dieptes van de tijd: alles van waarde is weerloos wordt van aanraakbaarheid rijk en aan alles gelijk Ieder van mijn gedichten is een hoogmoedige poging ook die bron aan te boren. Uiteindelijk betekent